Geplaatst op 08 april 2022
WTP voor DGA’s van korte duur
Het Nederlandse pensioenstelsel kent net als de stelsels van veel andere landen drie pijlers. In Nederland is tot op heden gebruikelijk de directeur-grootaandeelhouder (DGA) te verwijzen naar de individuele derde pijler, wat maakt dat de tweede pijler hoofdzakelijk voor reguliere werknemers toegankelijk is.[1]
De Memorie van Toelichting bij de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) bevestigt dat DGA’s in het kader van een experiment kunnen deelnemen aan tweede pijler pensioenregelingen, voor zover deze regelingen in een deelname-mogelijkheid voorzien.
Belangrijk om te weten is dat het hier experimenteerwetgeving betreft, welke een looptijd van maximaal vijf jaar kent. Dat alles houdt verband met de rechtvaardiging van de verplichtstelling, welke in strijd is met de Europese mededingingsregels, doch gerechtvaardigd is wegens de collectieve en solidaire kenmerken van het stelsel.
DGA en Wet Toekomst Pensioenen
Uit de toelichting op het nieuwe pensioenstelsel volgt dat de DGA in het kader van de experimenteerwetgeving niet onderscheidenlijk anders wordt behandeld dan de zelfstandige.
Het uitgangspunt onder de huidige Pensioenwet is als volgt. Art. 1 PW bepaalt dat als DGA de persoon kwalificeert die minstens 10% van het geplaatste kapitaal van een vennootschap houdt. Aan die kwalificatie doet niet af dat de DGA mogelijkerwijs krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van de onderneming. Een uitzondering op deze regel kan voortvloeien uit een verplichtstellingsbesluit van een verplichtgesteld (bedrijfstak)pensioenfonds, zoals bijvoorbeeld het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw.
Dat uitgangspunt stond anno 2007 haaks op de Pensioen- en Spaarfondsenwet, welke de deelnamemogelijkheid voor de DGA wel toestond. De aanwezigheid van de DGA in de tweede pijler is bovendien curieus, nu juist de Wet Uitfasering Pensioen in Eigen Beheer een eind maakte aan de opbouwmogelijkheid van PEB (en voorzag in een aantal mogelijkheden om de pensioenvoorziening op de fiscale balans af te kopen of om te zetten in de oudedagsverplichting).
Waarom dan een experiment?
Het voorgaande werpt de vraag op waarom een DGA onder experimenteerwetgeving deel zou moeten (kunnen) nemen aan een tweede pijler pensioenvoorziening. De Memorie van Toelichting bij de WTP wijst erop dat door de introductie van experimenteerruimte inzicht komt over de gestelde achterblijvende pensioenopbouw van zelfstandigen, maar het valt te bezien wat de toegevoegde waarde van de experimenteerregelgeving zal zijn. De toename van zelfstandigen (in brede zin) is niet enkel ontstaan op grond van loonconcurrentie, en bovendien is de pensioendefinitie binnen het Nederlandse stelsel niet allesomvattend. Een passief inkomen kan ook beschouwd worden als inkomensbron, al noemt men dat geen pensioen.
Bijzonder is dus de experimenteermogelijkheid om de DGA onder de WTP op te vangen.
Een enkel juridisch aandachtspunt waar de DGA-ondernemer die kiest voor pensioenopbouw in de tweede pijler op moet letten, is het volgende. De Wet VPS bepaalt dat na ontbinding van huwelijk of geregistreerd partnerschap, de ex-partner van een DGA een aanspraak verwerft op de helft van het door de DGA opgebouwde ouderdomspensioen. De omstandigheid dat de experimenteerregelgeving na vijf jaar eindigt, doet daar niet aan af. De Memorie van Toelichting onderstreept het experimentele karakter van de deelnamemogelijkheid voor DGA’s en beperkt daarmee ook de looptijd daarvan tot maximaal vijf jaren. De vraag is wie zich opoffert om aan dergelijk experiment deel te nemen, zowel aan deelnemerszijde als uitvoerderszijde.
Gommer & Partners kan u hiermee uiteraard altijd van advies voorzien. Klik hier om contact op te nemen.
[1] De DGA-ondernemer houdt minstens 10% van de uitgegeven aandelen in een rechtspersoon en verricht hier tevens werkzaamheden voor; Sinds de afschaffing van de pensioenopbouw in eigen beheer is de connectie tussen de DGA en de tweede pijler verder afgesplitst.