Geplaatst op 05 januari 2023
Procederen in pensioenzaken; meestal kanton maar niet altijd, dus opletten!
In artikel 216 Pensioenwet is inzake de bevoegdheid van de kantonrechter het volgende opgenomen:
“Zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement worden door de kantonrechter behandeld en beslist.”
Dit betekent dat in veel pensioen gerelateerde zaken de kantonrechter bevoegd is. Toch gaat het wel eens mis. Zo maken wij op kantoor regelmatig mee dat ook bij een vordering tot pensioenverdeling, afstorting o.i.d. als gevolg van een echtscheiding ook een procedure wordt gestart bij de kantonrechter. Die vordering is dan echter niet uit hoofde van een pensioenovereenkomst, -reglement, uitvoeringsovereenkomst of -reglement, maar is gebaseerd op de echtscheiding. Dan is dus niet de kantonrechter bevoegd, maar moet er bij de civiele rechter geprocedeerd worden.
Een recente uitspraak van Rechtbank Amsterdam laat ook zien dat de keuze voor de juiste rechter niet altijd evident is en voer voor discussie kan zijn. Wat was er aan de hand?
Overgang Bpf Reiswerk naar PGB; bevoegde rechter
Bpf Reiswerk was het pensioenfonds voor de reisbranche. Op 9 juli 2020 is besloten dat per 1 januari 2021 alle pensioenrechten en – aanspraken opgebouwd bij Bpf Reiswerk collectief worden overgedragen naar PGB en dat de toekomstige opbouw bij dat pensioenfonds zal plaatsvinden. In het kader van de overdracht heeft een korting (van bijna 20%) plaatsgevonden op de pensioenrechten- en aanspraken.
In een drietal dagvaardingen, waarvoor voeging wordt verzocht en waarbij is gedagvaard voor de rechtbank, sector civiel, hebben deelnemers van Bpf Reiswerk zich op het standpunt gesteld dat de waardeoverdracht een inbreuk maakt op hun pensioen, dat als vermogens- of eigendomsrecht moet worden aangemerkt. Gedagvaard zijn Bpf Reiswerk, PGB en DNB.
Bpf Reiswerk en PGB stellen zich op het standpunt dat niet de civiele rechter maar de kantonrechter bevoegd is, nu sprake is van een pensioenrechtelijk geschil. Eisers stellen zich op het standpunt dat terecht bij de civiele rechter is gedagvaard, omdat de vordering in hoofdzaak niet gegrond is op de pensioenovereenkomst, het pensioenreglement of de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement, maar op het Handvest van de EU. DNB heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Rechtbank.
Oordeel rechtbank
Dan is het aan de Rechtbank. Op grond van artikel 71 lid 2 RV wordt een zaak naar de kantonrechter verwezen als deze daar moet worden behandeld en een der partijen daarom verzoekt. Ook ambtshalve kan er verwezen worden.
De vraag is dan aan de orde of de vordering van eisers onder de reikwijdte van artikel 216 Pensioenwet valt, dan moet immers verwezen worden naar de kantonrechter. Volgens vaste rechtspraak moet het begrip ‘vorderingen uit hoofde van’ ruim uitgelegd worden.
Aan de vordering van eisers ligt ten grondslag dat PGB inbreuk heeft gemaakt op de pensioenrechten en – aanspraken die voortvloeien uit het pensioenreglement. De vordering is gericht op bescherming dan wel vaststelling van deze rechten en aanspraken. Dat eisers daarbij een beroep doen op het Handvest van de EU maakt dat niet anders. De zaak wordt dan ook verwezen naar de kantonrechter.
Conclusie
De onderhavige kwestie laat zien dat het van belang is om voldoende stil te staan bij de keuze voor de rechter. In pensioenzaken is dat meestal de kantonrechter, maar het kan ook net anders uitpakken.
Dit artikel is geschreven door mr Linda Ever MPLA voor onze business partner Balieplus.