Geplaatst op 10 augustus 2022
Kan een pensioenfonds een verleende vrijstelling zo maar intrekken?
Als op grond van de Wet Bpf 2000[1] voor een werkgever sprake is van een verplichte aansluiting bij een pensioenfonds, kan er op grond van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000[2] sprake zijn een mogelijkheid van vrijstelling.
De werkgever valt dan wel onder de werkingssfeer van het pensioenfonds, maar wordt vrijgesteld van deelname. Afhankelijk van de vrijstellingsgrond gelden hiervoor bepaalde voorwaarden. Dat was ook het geval bij een recente kwestie die door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (verder CBB) is behandeld. Wat was er aan de hand?
De werkgever had van pensioenfonds HIBIN een vrijstelling op grond van artikel 6 Vrijstellingsbesluit gekregen. In dit besluit was opgenomen dat de vrijstelling geldt, zolang de werkgever tot een bepaalde groep behoort, welke groep haar pensioenregeling bij een ondernemingspensioenfonds heeft ondergebracht. Daarnaast gold voor de vrijstelling het vereiste van actuariële en financiële gelijkwaardigheid.
HIBIN trekt op een gegeven moment de vrijstelling in, omdat volgens het pensioenfonds niet langer aan beide voorwaarden wordt voldaan.
Niet langer onderdeel groep
Allereerst de stelling van HIBIN dat de werkgever niet langer tot de groep behoort. Enkele jaren voor het intrekken van de vrijstelling heeft de werkgever HIBIN geïnformeerd dat zij niet langer tot de groep behoort. HIBIN neemt van deze mededeling kennis. Tot twee keer toe na deze mededeling wordt de vrijstelling na een toets van de gelijkwaardigheid verlengd, waarbij het groepscriterium niet meer als voorwaarde wordt genoemd.
Desondanks trekt HIBIN op een gegeven moment, mede op deze grond de vrijstelling in. Het CBB toetst dit aan het vertrouwensbeginsel, welke toets aan de hand van drie stappen plaatsvindt. Is de uitlating, waarop een beroep wordt gedaan te kwalificeren als een concrete ondubbelzinnige toezegging? Is deze toezegging gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waarvan de werkgever op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het pensioenfonds vertolkte? Wat is de betekenis van het gewekte vertrouwen bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid?
Met de brief ter kennisneming van het niet langer tot de groep behoren en de twee verlengingen van de vrijstelling wordt voldaan aan de eerste voorwaarde, welke toezeggingen ook zijn gedaan door een bevoegd persoon. Tot slot wordt ook aan de derde voorwaarde voldaan, nu geen sprake is van zwaarder wegende belangen bij het pensioenfonds.
Financiële gelijkwaardigheid
Dan de financiële gelijkwaardigheid. De dekkingsgraad van het ondernemingspensioenfonds is gezakt onder de 100%. Is dat een reden om de vrijstelling in te trekken? Intrekking is een discretionaire bevoegdheid. De bij het besluit betrokken belangen moeten dus afgewogen worden. De gevolgen van de intrekking mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. HIBIN heeft de belangen van de bij de intrekking betrokken werknemers onvoldoende afgewogen. Om die reden had zij niet tot intrekking over mogen gaan.
Het Gerechtshof komt dus tot de conclusie dat de vrijstelling in stand moet blijven. Deze uitspraak laat zien dat een pensioenfonds soms ten onrechte gebruik maakt van een discretionaire bevoegdheid. Word je daar als werkgever mee geconfronteerd is het dus van belang om na te gaan of het pensioenfonds terecht gebruik maakt van deze bevoegdheid. Gommer & Partners Pensioen Advocaten is u hierbij graag van dienst!
Dit artikel is geschreven door mr. Linda Evers MPLA voor onze business partner Balieplus.
[1] Wet Verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
[2] Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000