Geplaatst op 01 november 2022
Behandeling van een vrijstellingsverzoek: voldoende spoedeisend belang voor een kort geding?
Indien voor een onderneming (mogelijk) sprake is van een aansluiting bij een verplicht gesteld pensioenfonds, bestaat de mogelijkheid van het vragen om een vrijstelling. Dit zijn procedureel twee verschillende trajecten. De vraag of een onderneming onder de werkingssfeer van een pensioenfonds is een civielrechtelijke vraag en wordt behandeld door de kantonrechter. De vraag of een aangesloten werkgever voor een vrijstelling in aanmerking komt, is een bestuursrechtelijke. En hoe zit het nu gedurende de periode van een dergelijk verzoek tot vrijstelling? Is er spoedeisend belang voor een kort geding?
Wat speelde er?
Werkgever is aangeschreven door het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings-, en Glaszetbedrijf (Bpf Schilders) vanwege een verplichte aansluiting. Werkgever stelde zich op het standpunt dat zij verplicht moest aansluiten bij Bpf Meubel. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 8 april 2014 geoordeeld dat sprake is van een verplichte aansluiting bij Bpf Schilders. Bpf Meubel en Bpf Schilders hebben vervolgens overlegd over de datum van beëindiging van de deelname aan Bpf Meubel en de aansluitingsdatum bij Bpf Schilders. Werkgever heeft vervolgens verzocht om een vrijstelling bij Bpf Schilders vanaf die aansluitingsdatum. Dit verzoek is afgewezen door Bpf Schilders en de werkgever heeft hier weer bezwaar tegen gemaakt.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:81, eerste lid, van Awb) kan een voorlopige voorziening gevorderd worden, als sprake is van een lopend bezwaar of beroep. Vereiste is wel dat een spoedeisend belang aangetoond moet worden.
En hierin gaat de voorzieningenrechter niet mee.
De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek van de werkgever zo dat, tót is beslist op bezwaar de werkgever behandeld moet worden als ware sprake van een vrijstelling. Immers, de verplichte aansluiting staat vast, daar doet een verzoek tot schorsing van de afwijzing van de vrijstelling niets aan af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de werkgever echter geen spoedeisend belang bij het treffen van deze gevraagde voorlopige voorziening. Het gestelde belang van de werkgever is immers zuiver financieel van aard. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen en maakt niet dat sprake is van spoedeisend belang. Het staat de werkgever immers vrij financiële compensatie van Bpf Schilders te vorderen als het bestreden besluit tot afwijzing van de vrijstelling achteraf onrechtmatig blijkt te zijn.
Het treffen van een voorlopige voorziening kan wel in beeld komen als het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van de werkgever, zodanig zwaarwegend is dat haar continuïteit wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening niet gegeven, maar is een verdere rechtmatigheidstoetsing en belangenafweging noodzakelijk. Een dergelijke situatie is gesteld noch gebleken. Dit maakt dat de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening kan treffen, als ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ook hiervan is geen sprake.
Conclusie
Als een werkgever een vrijstellingsverzoek indient, kan niet zonder meer aangenomen worden dat middels een verzoek om een voorlopige voorziening, een situatie gecreëerd kan worden alsof er wél een vrijstelling is verleend. Daarvoor zal de werkgever meer moeten aantonen dan alleen een financieel belang. Een pensioenfonds mag nu eenmaal een vrijstellingsverzoek afwijzen.
Gommer & Partners Pensioen Advocaten adviseert graag over dergelijke situatie!
[1] Rechtbank Rotterdam, 22 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10441, gepubliceerd op 21 oktober 2022.