Geplaatst op 29 juni 2021
Verplichtstellingsbesluit; eigen termen en definities. Vorderingen verjaard?
Recentelijk heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich uitgelaten over de vraag of een onderneming onder de Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken valt. Net als de kantonrechter komt het Gerechtshof tot het oordeel dat hiervan sprake is vanaf de verplichtstelling 2010 d.d. 16 december 2010. Daarvoor was van een aansluitverplichting geen sprake. Een aantal interessante overwegingen in dit arrest:
- Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn (zoals de verplichtstellingsbesluiten in deze zaak), kunnen, ook door de civiele rechter, worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving;
- In de verplichtstelling is een omschrijving opgenomen van ‘openbare bibliotheek’. Deze stemt niet overeen met de omschrijving als opgenomen in de Wsob. Dit maakt niet dat de werkgever om die reden niet onder de verplichtstelling valt. In de verplichtstelling kan een eigen omschrijving gehanteerd worden. De Wet Bpf dwingt niet om in een verplichtstelling aan te sluiten bij overige in de bedrijfstak bestaande regelgeving;
- Een aanvraag tot verplichtstelling kan gedaan worden door het georganiseerde bedrijfsleven dat een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt. Er is in deze kwestie een werkgeversvereniging, die 132 van de 147 werkgevers in de branche vertegenwoordigt en 6.227 van de 6.828 werknemers. Dat is een representativiteit van 90%. Dit wordt niet anders als de betreffende werkgever buiten beschouwing wordt gelaten. Ook het feit dat de werkgever geen lid is en volgens eigen zeggen geen lid kan worden van de werkgeversvereniging maakt dit niet anders. Uit de informatie van het fonds blijkt anders en ook als niet georganiseerde werkgever kan je je zienswijze indienen bij het ministerie inzake een voorgenomen (wijziging in de) verplichtstelling. Nu de stelling dus feitelijk onvoldoende onderbouwd is, komt het Gerechtshof niet toe aan de vraag of sprake is van onverbindendheid;
- De werkgever heeft op 20 december 2016 de eerste factuur ontvangen en stelt om die reden dat alle premies van voor 20 december 2011 zijn verjaard. Het Gerechtshof gaat hierin niet mee. De plicht tot premiebetaling ontstaat op grond van de wet (Wet Bpf 2000) en wel op het moment dat de werkgever voldoet aan de voorwaarden van verplichte deelneming. Een pensioenfonds kan echter niet eerder dan aanspraak maken op de premies dan waarop het met de verplichte deelneming bekend was of naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs bekend kon zijn. De vraag is dus wanneer dit voor het pensioenfonds zo was. Dat moment wordt door het Gerechtshof gesteld op de dag dat het fonds een onderzoek naar de werkgever heeft ingesteld. De vorderingen vijf jaar voor deze datum zijn volgens het Gerechtshof verjaard.
De verjaringsproblematiek bij verplichte aansluitingen houdt de rechtspraak al enige tijd verdeeld. Het Hof lijkt in dit arrest weer aan te sluiten bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uit 2016 en af te wijken van de door haar eerder gekozen lijn.
Zoals we al vaker schreven; tijd voor de Hoge Raad!